Dit artikel schreef ik tijdens de cursus ‘Schrijf je Stad’ op De Schrijfschool. Deze cursus werd gegeven door Anne van den Dool. In dit fictieve interview kun je kennismaken met Simon. Of herken je er stiekem iemand anders in? Benieuwd: lees dan snel verder.
Een hart dat huilt
Een kort belletje was al genoeg om een interview te regelen. Natuurlijk mocht ik langskomen. De mevrouw van het inloophuis, Miranda heet ze, vond het een leuk idee. “Kom dan eerst even mee-eten. Dan kun je de sfeer proeven. De gasten leren je dan alvast een beetje kennen. De meesten zullen graag een interview willen geven, als ze horen dat ze in de krant komen.” Nu zit ik in het inloophuis. Ik zal beschrijven wat ik meemaak. Vooral één man valt mij erg op.
Een zeer gezette, kalende man komt de ruimte binnen. Hij heeft een grote plunjezak bij zich. “Hallo, hallo, ik ben er”, schalt zijn stem door de kamer. Sommigen van de aanwezigen kijken verstoord op van hun gesprek, anderen glimlachen. “Ik weet niet hoe het met jullie is, maar ik heb zin in een biertje. Heb je die niet in de koelkast legge?” “Nee”, zucht de gastvrouw. “Ik heb geen bier in huis.” “Ken me ook niet schele. Heb je iets sterkers dan? Als er maar alcohol in zit, vind ik het best.” “Hier wordt niet gedronken”, sist de gastvrouw. “Geintje, dat weet ik toch. Ik kom hier toch vaker. Neem het leve toch niet zo serieus.”
Intussen zijn de gesprekken verstomd. Een tiental paar ogen kijken hem aan. “Leuk dat je er bent. Pak een stoel en ga zitten”, zegt een vriendelijke jongedame. “Mot ik dat ding zelf pakke? Jullie kunne niet effe een stoel aangeven voor een oude man?” Gezucht, gegniffel, luid gelach, maar hij krijgt het voor elkaar. De jongedame staat op en pakt een stoel voor de man. “Alsjeblieft, take a seat.” “Ah, jij bent mijn schat. Dat heb ik altijd al gezegd. Als ik niet zoveel ouder was dan jij, dan wist ik het wel.” “Nou, zo kan het wel weer.”
Ook tijdens het eten, blijft de man veel praten en grapjes maken. Op de een of andere manier speelt hij het toch klaar om als eerste zijn bord leeg te eten. “Deze man wil ik interviewen”, denk ik.
“Dag meneer, mag ik u wat vragen stellen?” “Je hoeft mij geen meneer te noeme hoor. U mag jij zegge tegen u.” “Prima, mag ik je dan wat vragen stellen? Eh, wat is je naam?” “Mijn naam is Haas.” “Oké, Haas.” “Geintje, ik ben Simon.” “Mag ik vragen waar je woont?” “Zeker, ik woon overal en nergens. Soms slaap ik onder de brug, maar dat mag niet meer hè. Kan me niet schele hoor, maar dan mot ik de hele nacht zo oplette. En soms logeer ik bij het Leger.” “O, en wat doet u dan overdag?” “Ik ga naar plekken zoals deze en daar ontmoet ik mensen. Weet je, het leve geeft niet altijd wat je ervan verwacht en dan mot je er zelf iets van make.” “Dat lijkt me best moeilijk.” Voor het eerst verdwijnt de glimlach van zijn gezicht. “Daar zeg je zoiets. Ik praat er liever niet over. Mijn vrouw is overleden, ook mijn dochter, en mijn familie kan mij niet luchte of zien.” ”Wat erg!” ”Dat is het leve mevrouw! Dat is het leve! Blijve lache en geniete, dat is mijn motto. Janke kan altijd nog!”